De plaats – een hoekje eigenlijk – onder de trap kon voor alles dienen. Een bergplaats voor de stofzuiger, een bijna-dood plant, een verloren plastic zak, maar die dag stond er op de plek helemaal niets. Het was 6 december, ik was acht en de Sint leek mij vergeten. Hoe kon zoiets gebeuren? Ik onderdrukte een snik en begaf mij naar het ontbijt. Ik concentreerde mij op de Nutella-pot om mijn tranen te bedwingen. De vrolijkheid van mijn moeder stak fel af bij mijn ontgoocheling. Hoe kon iemand nog lachen als je eigen wereld ingestort was? Mijn broer prutste aan de korsten van zijn boterham, die hij naar gewoonte niet op at. Hij scheen zich niet om de heilige man te bekommeren. Hij kroop uiteindelijk van zijn stoel af en liep door het huis. Gillend keerde hij naar de keuken terug. ‘Speelgoed. In de hall.’ Ik rende met hem mee. Ik kon mijn ogen amper geloven. Op de plek stond een blauwe fiets voor mijn broer, een pop voor mijzelf, een monopoly voor ons beiden en chocolade, marsepein en mandarijntjes. Had ik mij dan zo vergist? Had ik het speelgoed gewoon niet opgemerkt? De voordeur stond nog open. De garagepoort eveneens. Het begon mij te dagen. Sinterklaas had het speelgoed eerst in de garage verstopt en vanmorgen op de plek komen zetten. Zo was het ongetwijfeld gegaan. De monopoly was een Franse editie. De Sint winkelt in Auchan – wist mijn moeder. We nestelden ons met het speelgoed in de zetel bij ons vader. De Sint zou ons nooit vergeten.
Ik denk hieraan terwijl ik een monopoly koop voor mijn zoon. De wereldeditie – ook in het Frans. En in ons huis hebben we evenzeer een plek, waar mijn zoon als eerste zal kijken als straks de Sint is geweest. Een plek aan de trap.